Allen die zich in Nederland bevinden , worden in gelijke gevallen gelijk behandeld

goossens advocaatenBeveren, 2 mei 2007

Geachte Heer,

Alvorens eventueel een samenkomst te beleggen bezorg ik U hierna wat (juridisch) stof tot nadenken.

Elke Belgische jurist behoort de notie ‘discriminatie’ onmiddellijk te linken enerzijds aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en anderzijds aan de Wet van 25/02/2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding (hierna kortweg ‘Antidiscriminatiewet’).

U verwijst op Uw website overigens naar beide wetgevende akten.

1. artikelen 10 en 11 van de Grondwet

Conform het principe ‘nullum crimen sine lege’ (geen misdrijf zonder wet) stelt de Drugswet van 24/02/1921 in artikel 2bis “…de overtredingen van de bepalingen van de krachtens deze wet uitgevaardigde koninklijke besluiten met betrekking tot de slaapmiddelen, verdovende middelen en de andere psychotrope stoffen die afhankelijkheid kunnen teweegbrengen en waarvan de lijst door de Koning wordt vastgesteld alsmede met betrekking tot de verbouw van planten waaruit deze stoffen kunnen worden getrokken…” strafbaar.

De ‘lijst’ waarvan sprake is opgenomen in het K.B. van 31/12/1930. Cannabis b.v. wordt hierin vermeld, alcohol b.v. niet.

In België heeft het Arbitragehof de bevoegdheid om de overeenstemming na te gaan van elke wetgevende norm (zoals de Drugswet van 24/02/1921 b.v.) met de bepalingen van de Grondwet. Dit Hof is dus bevoegd om de naleving te waarborgen van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, die borg staan voor het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel. Het gelijkheidsbeginsel wordt gemeenzaam als volgt gedefinieerd:

"De grondwettelijke regels van gelijkheid en non-discriminatie sluiten niet uit dat een verschillende behandeling tussen de categorieën van personen ingesteld wordt voor zover ze berust op een objectief criterium en ze op redelijke wijze gerechtvaardigd is. Dezelfde regels verzetten zich overigens tegen een identieke behandeling, zonder enige redelijke rechtvaardiging, van categorieën van personen die zich in situaties bevinden die inzake de maatregel in kwestie essentieel verschillend zijn. Het bestaan van een dergelijke rechtvaardiging dient te worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de effecten van de bekritiseerde maatregel alsook met de aard van de principes in kwestie; het gelijkheidbeginsel wordt geschonden wanneer vastgesteld wordt dat er geen redelijke en evenredige verhouding bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel."

Samengevat:

- het gelijkheidbeginsel verbiedt dat personen die zich in eenzelfde situatie bevinden, op verschillende wijze behandeld worden

- het gelijkheidsbeginsel verzet er zich tegen dat personen die zich in verschillende situaties bevinden, op dezelfde wijze behandeld zouden worden.

Wanneer het Arbitragehof zich vragen stelt over de grondwettelijkheid van een norm van wetgevende aard ten opzichte van het gelijkheidbeginsel, gaat het in vier stappen tewerk.

Het Arbitragehof zoekt uit of het bestreden onderscheid betrekking heeft op twee categorieën van personen die zich in vergelijkbare situaties bevinden en tracht vervolgens het doel van dit onderscheid te ontdekken, waarna de wettigheid van dit doel wordt onderzocht en wordt nagegaan of de maatregelen die door de betwiste norm gedragen worden, objectief gerechtvaardigd kunnen worden en geschikt zijn ten opzichte van het beoogde doel. Verder verifieert het tenslotte of er een evenredige verhouding bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

Het Arbitragehof kan dan eventueel een wetgevende norm die een grondwettelijke bepaling schendt, vernietigen, en dus de facto de wetgever op het matje roepen.

Zoals in het arrest van 11/01/2007, waarvan U mij de coördinaten bezorgde, is het derhalve perfect mogelijk dat het Hof een discriminatie weerhoudt tussen de wettelijke (in casu fiscale) behandeling van 2 producten (in casu herbruikbare en niet-herbruikbare verpakkingen).

Bij arrest van 18/11/1998 (rolnummer 114/98, B.S. 30/01/1999, 2833) heeft het Arbitragehof al eens artikel 2bis §1 van de Drugswet getoetst aan de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. In deze zaak werd de vraag gesteld of artikel 2bis §1 samen met de artikelen 1, 11 en 28 van het K.B. van 31/12/1930 niet discriminatoir is in zoverre deze bepalingen

1. de verschillende gedragingen bedoeld in de Drugswet en in het K.B. van 31/12/1930 op ongedifferentieerde wijze bestraft zonder een onderscheid te maken naargelang de beklaagde ze aanwendt met het oog op zijn persoonlijke consumptie;

2. cannabis niet onderscheidt van de andere in artikel 1 van het K.B. van 31/12/1930 omtrent de handel in slaap- en verdovende middelen bedoelde stoffen;

3. cannabis strafbaar stelt zonder dat te doen ten aanzien van andere stoffen die eveneens schadelijk zijn of afhankelijkheid veroorzaken.

Het Hof heeft geoordeeld dat de aangevoerde verschillen betrekking hebben op de door de Koning gemaakte keuzes. Het Hof stelt nog dat “… mochten daaruit met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet strijdige discriminaties voortvloeien, dan zou het Hof die discriminaties niet vermogen af te keuren, vermits die beoordelingsbevoegdheid hetzij bij de Raad van State, hetzij bij andere rechtscolleges berust”.

Kortom, het Arbitragehof heeft zich onbevoegd verklaard, aangezien het enkel wetgevende normen kan toetsen, geen uitvoerende (zoals een K.B.).

De kans is reëel dat het Arbitragehof dezelfde redenering zal volgen, indien de vraag zou worden voorgelegd of er geen discriminatie is tussen cannabis en alcohol, daar waar cannabis in het Belgisch strafrecht zit en alcohol niet.

Ook ten gronde is het twijfelachtig of het Hof artikel 2bis van de Drugswet in de door U gevolgde redenering zou vernietigen, aangezien de verschillende behandeling van cannabis en alcohol gemotiveerd is door een hoger doel, namelijk de volksgezondheid en de openbare veiligheid.

Daarenboven is het al dan niet strafrechtelijk beteugelen van o.a. bezitten, verhandelen en invoeren van cannabis een vraagstuk dat louter in het parlement dient te worden behandeld en waarover de rechterlijke macht in principe geen uitspraak mag en kan doen.

Zoals door het Arbitragehof gesteld, zijn de Raad van State en/of andere (burgerlijke) rechtscolleges wel bevoegd (art. 159 van de Grondwet: “De hoven en rechtbanken passen de algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toe in zoverre zij met de wetten overeenstemmen”), doch deze rechtbanken kunnen geen wettelijke bepaling vernietigen en dus uit het rechtsverkeer doen verdwijnen. Wat in theorie wel mogelijk zou zijn, is een vordering stellen gekoppeld aan een dwangsom. Dit in de hoop dat de rechtbank de vordering dan ontvankelijk en gegrond zou verklaren en een dwangsom zou opleggen b.v. per dag dat de overheid niet de nodige maatregelen zou nemen.

Eén en ander is juridisch-technisch wel zeer complex. Bovendien is de afloop uiteraard hoogst onzeker.

2. Antidiscriminatiewet

Volgens de oorspronkelijke tekst van artikel 2§1 van de Antidiscriminatiewet is er sprake van directe discriminatie “… indien een verschil in behandeling dat niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd, rechtstreeks gebaseerd is op het geslacht, een zogenaamd ras, de huidskleur, de afkomst, de nationale of etnische afstamming, seksuele geaardheid, de burgerlijke staat, de geboorte, het fortuin, de leeftijd, het geloof of de levensbeschouwing, de huidige of toekomstige gezondheidstoestand, een handicap of een fysieke eigenschap”. §2 Van artikel 2 verwijst in verband met indirecte discriminatie naar deze lijst.

Het Arbitragehof heeft bij arrest van 6 oktober 2004 (rolnummer 157/2004, B.S. 18/10/2004, 72389) geoordeeld dat de Antidiscriminatiewet zelf discriminerend is, aangezien het in een systeem van bescherming tegen discriminatie waarin een ongelijke behandeling alleen dan als discriminerend wordt aangemerkt wanneer dat verschil in behandeling niet objectief en redelijk verantwoord wordt, niet pertinent is bepaalde discriminatiegronden uit het toepassingsgebied van de Antidiscriminatiewet uit te sluiten.

De limitatieve lijst van discriminatiegronden werd dan ook vernietigd en voormeld artikel 2§§1 en 2 werd aangepast tot: “Er is sprake van directe discriminatie indien een verschil in behandeling [...] niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd. … Er is sprake van indirecte discriminatie wanneer een ogenschijnlijk neutrale bepaling, maatstaf of handelwijze als dusdanig een schadelijke weerslag heeft op personen [...], tenzij die bepaling, maatstaf of handelwijze objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd”.

Artikel 6 van de Antidiscriminatiewet stelt aanzetten tot discriminatie strafbaar. Op basis van de artikelen 18 e.v. zijn discriminerende bedingen in een contract nietig en kan elk slachtoffer van discriminatie een stakingsvordering instellen, zelfs van een onder het strafrecht vallende daad, om zodoende een einde te stellen aan de discriminatie.

Gelet op voormelde rechtspraak van het Arbitragehof, valt mijns inziens elk verschil in behandeling dat niet objectief en redelijkerwijze wordt gerechtvaardigd en rechtstreeks gebaseerd is op een product (zoals b.v. cannabis of alcohol) onder de toepassing van de Antidiscriminatiewet.

Of de door U voorgehouden discriminatie tussen het huidige wettelijk regime van cannabis en van alcohol niet objectief en redelijkerwijze gerechtvaardigd is, en dus een discriminatie is in de zin van de Antidiscriminatiewet zal een rechtscollege moeten beoordelen, desgevallend bij het indienen van een stakingsvordering of het neerleggen van een strafklacht.

De algemene tendens bij de magistratuur in België is nog steeds negatief t.o.v. cannabis, zodat de kans uiterst klein is dat U een rechtbank ervan zou kunnen overtuigen dat cannabis onschadelijker is dan andere producten (er bestaan immers ook studies die iets anders beweren dan wat The Lancet heeft gepubliceerd). Dat is immers een maatregel van beleid en met de interpretatie daarvan kan je heel veel richtingen uit.

U merkt dat over deze problematiek een pak juridische bomen kunnen worden opgezet.

Ik stel voor dat U huidig schrijven even laat bezinken en mij naderhand contacteert om eventueel een afspraak te maken.

Inmiddels teken ik, in afwachting van Uw berichten,

Met beste groeten,

Meester Tom GOOSSENS

Het discriminatieverbod is geschonden wanneer voor een verschil in behandeling tussen twee of meerdere personen, situaties of gevallen geen redelijke verantwoording bestaat.

Bekijk het eens nuchter

In 2003 dronken de Belgen gemiddeld 96,2 liter bier, 23 liter wijn en 3,9 liter sterkedrank. Omgerekend betekent dit 733 glazen per persoon (World Drink Trends, 2005). Cattaert en Pacolet (2004) schatten dat België tussen de 378.843 en 568.265 probleemdrinkers telt.

 

Als alcohol toegelaten is, moeten alle andere minder gevaarlijke drugs ook toegelaten worden, anders is dit volgens de huidige wetten een zuivere vorm van discriminatie.